Winter in de Delleburen  

Al dagen lang heb ik hier vlagen drang
en popelen mijn dauwtrap  voeten 
naar wilde uitstapdagen.
De heide op, het onland in
en wat er ook vertrekt vandaag :
voor mij geen trein.

Koude uiteinden zijn inderdaad te vrezen :
natte neus en kleumkouwe handen 
en zonder laarzen zal men niet ver belanden.
Laten we wel en wijzer wezen : sjaal om 
of muts op 't hoofd  misstaat ons allerminst 
onder het grijs op grijs ton sur ton
of in de kille winterzon.

Om kort en diep te gaan
met je winterkleding en je rubber laarzen aan,
over dansend grasland als een vloer die mee
beweegt op tintelende wintertenen.
Langs de kale eiken die in hun contouren lijken
op de ragebol-koppen van Albert Einstein 
en Albert  Schweitzer.

Stel eens, dat hier op ginder hei
een schat verborgen ligt, in de al eeuwenoude Tjongervallei.
In het duistere bos daar, van Erik de Noorman
met zijn jongensboek mysterie van spinnewebben 
en gifgroene aanslag van korstmossen rondom de boomstammen.
Stel dat hier iets zeldzaams 
te vinden is, wat je nergens anders
aantreft nog. Het hoeft niet, maar 't zou toch kunnen? 
Stel eens dat de Dellebuurster Heide ie-mand is, 
iemand om zomaar tegen aan te praten. Dat zij je iets te zeggen heeft? 
En dan, per slot van rekening gesteld
dat er  g e e n  schat verborgen ligt, anders dan
wat je daadwerkelijk hier ziet : dan nog
is het je aanblik meer dan waard toch ?

 

Als straks de lente doorgebroken is en er wordt aan je achterdeur geklopt
met de vraag : Pardon, ik wist niet dat zij
hier nog woonden, maar
waar staan ze nou, die Albert Einstein en die Albert Schweitzer? 

En dalijk als de zomer volop daar is,
biedt op het Randje van Moeras
deze Dellebuurster Heide ons : een nieuw gezicht,
een nieuw gedicht ?

Fred Hoekstra Oldeberkoop 1994-2014. 

Vervolg 02 : Gedicht aan de Den 
(op een soundscape van Phil Mills op de CD Popping Up in Ooststellingwerf 1992)